Nieuw rapport – zeearenden in in Nederland

Voor Staatsbosbeheer stelden Stef van Rijn en ik een overzicht op van de kennis over de Zeearend in Nederland. In het rapport geven we een overzicht van onderzoek aan deze indrukwekkende vogel in Europa, en beschrijven we de vestiging van de Zeearend als broedvogel in Nederland, van de eerste wintergasten, zomergasten, en het eerste broedgeval in 2006 tot en met de stand van zaken in 2016. We zetten op een rijtje wat het broedsucces in die jaren is geweest, waar de broedende dieren vandaan kwamen en waar de in Nederland uitgebroede zeearendjes terecht kwamen. Dat konden we doen omdat een groot deel van de Nederlandse zeearend-kuikens geringd wordt.

We vermoeden wel dat niet alle waarnemingen van gekleurringde zeearenden worden gemeld. Dat is wel belangrijk om beter te snappen waar de jonge dieren blijven. Melden van waargenomen zeearenden met kleurringen kan heel eenvoudig via een nieuw website: cr-birding.org. Zeearenden kun je hier invoeren.

En het volledige rapport? Die download je hier (pdf, 6 Mb).

Rapport: muizeneters

In 2015 voerde ik samen met Delta Milieu en Bionet Natuuronderzoek, – en ondersteund door verschillende studenten en vrijwilligers – voor  ARK Natuurontwikkeling onderzoek uit naar voedselbeschikbaarheid voor muizeneters in graslanden in Midden- en Zuid-Limburg.

Kerkuil
Kerkuil

Het is een onderzoek in het kader van Beschermingsplan Oehoe, naar het jaagsucces van muizeneters in graslanden. Het onderzoek is bedoeld om meer zicht te krijgen op de verspreiding, dichtheid en beschikbaarheid van kleine zoogdieren als konijnen en muizen in relatie tot het grondgebruik en beheer. Deze zoogdieren zijn een belangrijke voedselbron voor de oehoe maar ook voor wilde kat, havik, rode- en zwarte wouw, buizerd, blauwe kiekendief, ransuil, kerkuil en torenvalk.

Uit het onderzoek blijkt dat van de verschillende graslandtypen in Zuid-Limburg, hooilanden en extensief begraasde natuurgraslanden het meeste voedsel opleveren. Deze graslanden bevatten gedurende het hele broedseizoen veldmuispopulaties. De hooilanden en extensieve begrazingsgebieden hebben alleen in het vroege voorjaar een geschikte vegetatiestructuur zodat muizenetende roofvogels effectief kunnen jagen. In de jongenperiode van roofvogels, als de prooibehoefte het grootst is, zijn hooilanden en extensieve begrazingsgebieden te ruig en worden ze minder door torenvalken bejaagd, vooral in de randen en de aanliggende bermen. De meeste jaagtijd (per hectare) is doorgebracht nabij hooilanden en op net gemaaide graslanden.

In het Kempen~Broek was het lastig om de relatie van jagende torenvalken met beheer en vegetatiestructuur te onderzoeken; de agrarische gebieden hadden vrijwel allemaal een lage dichtheid aan muizen en zelfs in de natuurgraslanden zaten matige aantallen. Kerkuilen zijn afhankelijk van jaren met pieken in de veldmuizenstand en waren in het matige seizoen van 2016 naast woelmuizen vooral aangewezen op spitsmuizen. Gebieden met variatie en randen in de vorm van houtwallen, bosranden en bronbossen bieden in slechte veldmuisjaren grote voordelen, zoals het geval was in Cottessen in Zuid-Limburg. Grootschalig agrarisch land bied in slechte veldmuizenjaren onvoldoende alternatief voor jagende kerkuilen.

Het volledige rapport is hier down te loaden.

Roots: drinken vleermuizen echt bloed?

Bijna maandelijks beantwoord ik een lezersvraag over zoogdieren in het mooie natuur-maandblad Roots. Deze maand was het een dubbelprogramma: over pluimpjes op oren  over vampiervleermuizen. De uitdaging is een informatief maar toch leesbaar en grappig stukje te maken, en dat in 100 woorden. Deze keer goed gelukt meen ik!
Roots september

Rapport reeen en geurmiddelen

Afgelopen winter voerde ik voor het Faunafonds een pilotstudie uit naar de effectiviteit van een geurmiddel in het tegengaan van schade door reeën aan perenbomen. Door de zachte winter was er noch bij de blanco, nog bij de behandelde plots geen schade, maar het middel had geen aantoonbare effecten op aanwezigheid van reeën.

Het rapport vind u hier.

Ree in perenboomgaard
Ree in perenboomgaard

Draagkrachtmodellen en faunabeheer

Net voor het eind van het jaar publiceerde ik met Stefan Vreugdenhil en Hans Hollander van de Zoogdiervereniging een artikel over het beheer van reeën en draagkrachtmodellen. Afschot van reeën in Nederland gebeurt op basis van tellingen, en een berekening van hoeveel dieren er in het gebied zouden “passen”: de draagkracht van een gebied. Dat laatste doet men op basis van landschapscriteria.

JasjaDekker__20150130-DSC_5479

 

Nu ben ik voorstander van gebruik van mathematische of conceptuele modellen in de ecologie: je kunt daarmee theorieën testen, scenario’s van bijvoorbeeld verschillend beheer zichtbaar maken. Ze zijn in mijn ogen perfect om hypotheses te ontwikkelen en aan te scherpen, die je vervolgens in het veld kunt toetsen.

In het artikel leggen we uit waarom we het gebruik van draagkrachtmodellen voor beheer van reeën geen goed idee vinden: het landschap, het gedrag van reeën en de schaal waarop de methode wordt ingezet is veranderd, de draagkracht van en gebied fluctueert door weer, en de tellingen waarop je het afschot bepaald zijn niet nauwkeurig genoeg. Daardoor werkt de bestaande methode niet (meer). En, beheer van reeën heeft tegenwoordig niet meer als doel het oogsten van wild, mooie geweien, of het behoud een grote populatie, maar puur om voorkomen van schade aan landbouw of verkeer. Een benadering van ecologisch draagkracht hoort daar niet meer bij.

We leggen dat allemaal uitgebreid uit in het artikel, en geven aanzet voor een nieuwe, bij de huidige tijd passende benadering.