Publicatie: ontwikkeling en verspreiding van de Nederlandse wolvenpopulatie

Samen met Bob van den Brink en Luuk Boerema maakte ik afgelopen zomer voor BIJ12 een analyse  naar wat kan worden verwacht omtrent de verdere ontwikkeling van de in Nederland voorkomende wolvenpopulatie.  Meer specifiek heeft de analyse zich gericht op het verkrijgen van inzicht in:

1. De huidige en toekomstige ontwikkeling van de wolvenpopulatie in Nederland en de factoren die hierop van invloed kunnen zijn (populatie en toekomstperspectief);

2. De huidige en toekomstige ontwikkeling van de verspreiding van de wolf in Nederland en de factoren die hierop van invloed kunnen zijn (verspreiding en toekomstperspectief);

3. De samenhang tussen de in Nederland voorkomende wolven(sub)populatie met de binnen Europa te onderscheiden wolvenpopulaties én de schaal waarop deze gedefinieerd kan worden (samenhang van de populatie).

Het rapport is te vinden op de website van BIJ12.

Cameravallen

Afgelopen seizoen weer veel kunnen werken met cameravallen. Onder andere samen met agrarische collectieven in Fryslân. Zij zetten camera’s bij nesten van weidevogels, ik analyseerde de beelden en maakte kaarten, grafieken en schatte met statistische rekenmodellen de dagelijkse nestoverleving. Daarnaast ook in het Utrechtse weidegebied gewerkt.
En er zaten weer prachtige en spannende beelden bij:

 

Prachtige vleermuisgeluiden

Vleermuizen gebruiken ultrasone geluiden om hun omgeving waar te nemen, en om onderling te communiceren. Mensen kunnen die geluiden pas horen als ze vertraagd worden (of met andere technische trucjes), of zien door ze af te beelden als een “sonogram”. Dat is een grafiek van de frequentie en volume van het opgenomen geluid in de tijd. Als je dat doet, gaat er een wereld voor je open. Neem bijvoorbeeld deze opname van afgelopen maand.

 

Nieuw rapport – zeearenden in in Nederland

Voor Staatsbosbeheer stelden Stef van Rijn en ik een overzicht op van de kennis over de Zeearend in Nederland. In het rapport geven we een overzicht van onderzoek aan deze indrukwekkende vogel in Europa, en beschrijven we de vestiging van de Zeearend als broedvogel in Nederland, van de eerste wintergasten, zomergasten, en het eerste broedgeval in 2006 tot en met de stand van zaken in 2016. We zetten op een rijtje wat het broedsucces in die jaren is geweest, waar de broedende dieren vandaan kwamen en waar de in Nederland uitgebroede zeearendjes terecht kwamen. Dat konden we doen omdat een groot deel van de Nederlandse zeearend-kuikens geringd wordt.

We vermoeden wel dat niet alle waarnemingen van gekleurringde zeearenden worden gemeld. Dat is wel belangrijk om beter te snappen waar de jonge dieren blijven. Melden van waargenomen zeearenden met kleurringen kan heel eenvoudig via een nieuw website: cr-birding.org. Zeearenden kun je hier invoeren.

En het volledige rapport? Die download je hier (pdf, 6 Mb).

Rapport: muizeneters

In 2015 voerde ik samen met Delta Milieu en Bionet Natuuronderzoek, – en ondersteund door verschillende studenten en vrijwilligers – voor  ARK Natuurontwikkeling onderzoek uit naar voedselbeschikbaarheid voor muizeneters in graslanden in Midden- en Zuid-Limburg.

Kerkuil
Kerkuil

Het is een onderzoek in het kader van Beschermingsplan Oehoe, naar het jaagsucces van muizeneters in graslanden. Het onderzoek is bedoeld om meer zicht te krijgen op de verspreiding, dichtheid en beschikbaarheid van kleine zoogdieren als konijnen en muizen in relatie tot het grondgebruik en beheer. Deze zoogdieren zijn een belangrijke voedselbron voor de oehoe maar ook voor wilde kat, havik, rode- en zwarte wouw, buizerd, blauwe kiekendief, ransuil, kerkuil en torenvalk.

Uit het onderzoek blijkt dat van de verschillende graslandtypen in Zuid-Limburg, hooilanden en extensief begraasde natuurgraslanden het meeste voedsel opleveren. Deze graslanden bevatten gedurende het hele broedseizoen veldmuispopulaties. De hooilanden en extensieve begrazingsgebieden hebben alleen in het vroege voorjaar een geschikte vegetatiestructuur zodat muizenetende roofvogels effectief kunnen jagen. In de jongenperiode van roofvogels, als de prooibehoefte het grootst is, zijn hooilanden en extensieve begrazingsgebieden te ruig en worden ze minder door torenvalken bejaagd, vooral in de randen en de aanliggende bermen. De meeste jaagtijd (per hectare) is doorgebracht nabij hooilanden en op net gemaaide graslanden.

In het Kempen~Broek was het lastig om de relatie van jagende torenvalken met beheer en vegetatiestructuur te onderzoeken; de agrarische gebieden hadden vrijwel allemaal een lage dichtheid aan muizen en zelfs in de natuurgraslanden zaten matige aantallen. Kerkuilen zijn afhankelijk van jaren met pieken in de veldmuizenstand en waren in het matige seizoen van 2016 naast woelmuizen vooral aangewezen op spitsmuizen. Gebieden met variatie en randen in de vorm van houtwallen, bosranden en bronbossen bieden in slechte veldmuisjaren grote voordelen, zoals het geval was in Cottessen in Zuid-Limburg. Grootschalig agrarisch land bied in slechte veldmuizenjaren onvoldoende alternatief voor jagende kerkuilen.

Het volledige rapport is hier down te loaden.